Tot zijn 14de had Jens Dendoncker een onbezorgde jeugd en genoot hij van het leven. Tot hij de eerste tekenen kreeg van een epilepsieaanval. Vanaf toen veranderde er veel.
Jens bleef ook niet in West-Vlaanderen wonen, maar verhuisde naar de grootstad Antwerpen. Voor hem was dat als een soort vlucht weg vanonder de kerktoren, een vlucht weg van zijn verleden en zijn epilepsie.
“Niet dat ik van die epilepsie kon vluchten, maar goed. Ik leek ginds op een dood spoor te zitten en de grote stad voelde aan als een nieuw begin. Ik ging geregeld terug naar mijn dorp – mijn ouders wonen er nog steeds – maar ik heb mijn heimat nooit echt gemist. Het is pas sinds kort, misschien ook door erover te schrijven, dat ik overmand word door nostalgie als we Moen binnenrijden. En dat ik besef: ik ben wie ik ben door op te groeien in dat knusse boerenhol”, zegt Jens nostalgisch in Humo.
Jens heeft altijd een goede band gehad met zijn ouders en zijn zus. Hij is hen dankbaar voor wat zij voor hem hebben betekend.
“Door alles wat mij is overkomen, hebben ze hun verwachtingen al vrij snel bijgesteld. Het enige waar zij op hoopten, was dat ik ooit iets zou vinden dat ik zou volhouden en waar ik toch een beetje voldoening uit zou halen. Ze zijn apetrots op dit boek: niet omdat ik zwierig een hoop neerslachtige overpeinzingen op papier heb gezet, maar omdat ik gewoon eens een project heb afgerónd.”